Op de berg der bergen: Tengboche - waar de hemel de aarde raakt

1 mei 2012 - Kathmandu, Nepal

Een langgerekte bromtoon zwelt aan en ebt weer weg. Ik ontwaak in verbazing. Een bromfiets? Onmogelijk! Elke vorm van gemotoriseerd verkeer ontbreekt sinds het vliegtuigje van Buddha-air vijf dagen geleden als een jeu-de-boulesbal uit de lucht viel en stuiterend tot stilstand kwam op de kortste en steilste landingsbaan ooit gezien, te Lukla.

      Sneeuwvlokken dwarrelen door de ijle lucht. Flarden van wolken glijden op ooghoogte voorbij. Het vibrerende monotone geluid weerkaatst tegen de flanken van bergreuzen die als hemelwachters rondom oprijzen; in het oosten Ama Dablam, een vrijstaande ijzige piek met welhaast vrouwelijke vormen, in het zuiden Tamserku en Kantega. Alledrie zijn het machtige bergen, ruime ‘zesduizenders’. Maar ze vallen in het niets bij die ene berg in het noorden, de berg waarvan de stompe top getooid gaat met een windvaan van ijskristallen, de berg die luistert naar vele namen; Moedergodin der Aarde, Chomolungma, Sagarmatha of Mount Everest.

      Hier, in de schaduw van ’s werelds meest vermaarde berg, in de Solo Kumbu, de sherpa-regio in het noordoosten van Nepal, … hier is het waar de hemel de aarde raakt. Als je er ’s nachts je armen uitstrekt kun je de sterren plukken. En hier is het waar op 3867 meter hoogte het boeddhistische klooster van Tengboche is gelegen.

 

Vanaf het vliegveldje te Lukla vergt het vier dagen wandelen en acclimatiseren om de bijzondere plek te bereiken. Het is een ware beproeving. Te voet zwoegt eenieder over kronkelige paden bedekt met gruis, kiezels en rotsen. Dragers sjouwen uitpuilende manden met levensmiddelen en luxegoederen. Toeristen sjouwen voornamelijk zichzelf.

      Aanvankelijk volgt de colonne de Dudh Khosi, een kolkende rivier met melkwit smeltwater, die zich een weg baant door een groene kloof waar boeren op hun akkers met een houten ploeg voren trekken in de aarde. Geleidelijk valt het lint van wandelaars uiteen zodat het lijkt alsof de mensen door de bergen worden opgeslokt. Via een dansende brug van staaldraad steekt men op negentig meter hoogte de rivier over. Het gevaarte is goddank van Zwitserse makelij en getooid met verweerde gebedsvlaggen die klapperen in de wind.

      In een serie haarspeldbochten gaat het verder omhoog, weg van de rivier, richting Namche Bazar. Gestaag geploeter... zoeken naar de juiste cadans: linkerstok, rechtervoet, rechterstok, linkervoet… niet struikelen over losse stenen… pauzeren… uithijgen... water drinken… niet vergeten te genieten van het fabelachtige uitzicht... en… uitwijken voor een karavaan langharige yaks die als stuurloze bulldozers de helling afbuitelen. Een Italiaan wordt op de horens genomen en moet met een vleeswond in zijn been verder omhoog strompelen op zoek naar een dokter. Een Engelsman verliest met grote stralen zijn ontbijt. Lijkbleek is hij. De hoogte eist z’n tol.

 

Gehuld in karmalijnrode pijen poseren de monniken roerloos in kleermakerszit. Afwisselend klinkt er gechant en roepen twee van hen op tot gebed door op een doong, een reusachtige puntige zeeschelp, te blazen – het geluid waardoor ik eerder vanochtend werd gewekt.

      Een jonge monnik volgt braaf de oneindige handelingen en rituelen van de ceremonie.

      Camera’s klikken. Flitsers flitsen. Als gieren die zich tegoeddoen aan een hemelbegrafenis, zwermen toeristen rond over de binnenplaats van het boeddhistische klooster. Geen zweem van irritatie bij de monniken.

      Een nieuwsgierige yak kijkt om de hoek en wordt zachtmoedig weer weggeduwd. Elk levend wezen wordt in deze contreien met respect behandeld.

      Aan het einde van de middag verdwijnt de zon achter een bergrug en neemt de koude bezit van mens en dier. De monniken gaan onverstoorbaar door, ogenschijnlijk onaangedaan door aardse lasten. Onbegrijpelijk, ware het niet dat ik ooit in een documentaire zag hoe Tibetaanse monniken gehuld in natte lakens buiten de vrieskou trotseerden. Door te mediteren konden ze hun lichaamstemperatuur verhogen zodat de lakens gingen stomen en droog werden.

      Ondanks een drielagige gore-tex windstopper verkleum ik tot op het bot en geef er voortijdig de brui aan. Mij rest niets anders dan een kleine donatie te ‘offeren’. Volgens de oude hoofdlama – die levenslessen geeft waarvoor men van heinde en verre komt - is dat al genoeg om een beter mens te worden. Alles aan hem straalt vriendelijkheid en mededogen uit. Een verademing.  Bijna te mooi om waar te zijn.

      Deze levensbeschouwing is niet besteed aan vele honderden wandelaars die in het voor- en najaar dagelijks aan Tengboche voorbijtrekken. Op armlengte afstand ligt immers de berg der bergen. Zichtbaar. Tastbaar. Als een dwaallicht lokt zij de hedendaagse Hillary’s en Tenzing’s die haast hebben en wedijveren ter meerdere glorie van het eigen ego. Weinigen beseffen dat je Chomolungma niet overwint maar dat zij je toelaat als het haar behaagt. Om de Moedergodin der Aarde gunstig te stemmen verrichtten Nepalezen en Tibetanen voorafgaand aan een beklimming een ceremoniële puja. Bij de abt van het klooster brengen  zijn een offer waarna ze in ruil een kata, een zijden of wollen sjaal met zegening, in ontvangst mogen nemen.

      Hoe het ook zij, elk jaar doen zich nieuwe tragedies voor op de flanken van de berg met de bijnaam ‘Never-rest‘. Ook ik blijf niet onaangedaan. Ziek keer ik enkele dagen later terug uit haar schoot. Hoogteziek? Koorts? Of is de Verschrikkelijke Yeti in mij gevaren? Heb ik onvoldoende gebedswielen aangezwengeld, mantra’s gepreveld en zachtaardige gedachten gebezigd? Heilige mani-stones soms aan de verkeerde kant gepasseerd?

      Als ik bij de afdaling omzie, ontwaar ik in de verte het silhouet van het klooster halverwege hemel en aarde. Een nauwelijks waarneembaar gegons vult de kristallen lucht. Voor de zekerheid prevel ik um mani padme hum, in de hoop dat de wind de mantra van compassie meevoert naar de dakini’s (engelachtige wezens) in de hemel. Alle steun is welkom.