Sporen in het zand

1 mei 2012 - Sossusvlei, Namibië

Voor dag en dauw beklimmen we dune 45, een berg stuifzandkorrels van vier flatgebouwen hoog. Door maagdelijk rul zand ploeteren we in colonne langs de sierlijk gestroomlijnde graat; twee stappen voorwaarts, één stap terugzakkend. Gehijg en gekuch klinkt op – de ijskoude lucht doet pijn aan de longen.

      In het oosten begint het te dagen. De linkerflank van de duin krijgt kleur, eerst zacht roze, dan steeds dieper rood, de rechterkant hult zich nog in nachtelijke schaduwen. Dan breken aan de horizon de eerste zonnenstralen door, ze strijken over de vlakte, scheren ongrijpbaar langs ons heen en dartelen over machtige zandduinen die rondom oprijzen, zo ver het oog reikt.   Een mooie lentedag breekt aan in het hartje van de Namib-woestijn, zoals het al 80 miljoen jaar elke dag moet zijn gegaan.

      De Namib strekt zich uit over tweeduizend kilometer langs de zuidwestkust van Afrika. Het is de oudste woestijn ter wereld. De zandkorrels zijn fijn genoeg voor in een zandloper en werden ooit vanuit de Kalahari door de Oranje-rivier naar de Atlantische Oceaan gedragen. De Benguela-stroom voerde het zand noordwaarts waar het vervolgens aan land spoelde en zich tot kustduinen opwierp. Door de overheersende zuidwesterwind verschoven de bergen geleidelijk landinwaarts, een proces dat nog altijd gaande is. De tijdloze kracht stuwt de korrels tegen elkaar op waardoor een geleidelijke helling aan de ‘loefzijde’ ontstaat, eenmaal aangekomen op de kop van de duin tuimelen de korrels naar beneden in de luwte, aan de ‘lijzijde’. Als je maar lang genoeg kijkt verbeeld je je de duinen te zien wandelen.

      ‘Bushman’, een woestijngids, leidt ons in een wandeling van drie uur rond door Sossusvlei, ‘de plaats waar iedereen in het zand verdwijnt’. Jarenlang regent het er niet. Leven lijkt hier uitgesloten. Maar schijn bedriegt. Bushman graaft een minuscuul spinnenhol uit, laat zien waar sappige nara-meloenen groeien en wijst ons op de wonderlijke hoeveelheid sporen in het zand; spinnen, schorpioenen, slangen, kameleons en kevers weten hier klaarblijkelijk te overleven. Ze verzamelen hun vocht uit de mist die ’s ochtends vanuit zee als een weldadige vloedgolf tientallen kilometers de woestijn in rolt. Later op de dag, wanneer de bodemtemperatuur oploopt tot 70° Celsius, verstoppen de dieren zich in de diepere koele lagen van het zand.

      Mijn wimpers lijken te verschroeien, hoofd en nek bescherm ik met een natte handdoek. Bushman is gewend aan het ijzerhoudende zand dat enkele uren na zonsopgang reeds aanvoelt als een hete bakplaat. Hij loopt blootsvoets, altijd en overal. Ooit wandelde Bushman in drie dagen 55 kilometer dwars door de woestijn naar de kust – voor zijn plezier. Ongeëvenaard. Slechts de Bosjesmannen (c.q. de San) wisten eeuwenlang te overleven op plaatsen zonder oppervlaktewater, zoals de Namib en de Kalahari-woestijn, ‘het Grote Dorstland’.

      De Eerste Mensen van Afrika beschikten over een wonderbaarlijk aanpassingsvermogen en kennis van de natuur. Ze konden urenlang door de hitte lopen, ze waren bedreven in het opsporen van vochthoudende wortels en diepgelegen watervoorraden die ze met lange holle rietjes opzogen, een heidens karwei. Op strategische plaatsen begroeven ze voorraden met water gevulde struisvogeleieren, voor in tijden van nood.

      Aan een hoopje keutels ziet Bushman dat een vrouwtjesgemsbok kort geleden voorbij is gekomen. Het is nauwelijks voor te stellen. Er is niets om te eten of drinken voor zo’n groot dier. Maar de sporen liegen nooit. De San weten dat als geen ander. San-kinderen leren als eerste de voetstappen van hun ouders te herkennen, later leren ze de sporen in het zand te lezen zoals wij een krant - elke dag vertellen ze wat er gaande is in de woestijn. Eén pootafdruk verraad de leeftijd, het geslacht en de fysieke conditie van het dier dat de San soms dagenlang heimelijk achtervolgen. Tijdens de jacht communiceren de jagers met gebarentaal en pantomime. Ze zijn er zo bedreven in dat voor je ogen een klein mens in een statige kudu met vorstelijke gedraaide hoorns verandert. Zelfs de gemoedstoestand van het dier wordt uitgebeeld, sterker nog, de gemoedstoestand wordt overgenomen! De Bosjesmannen zijn niet één met de natuur - ze zíjn de natuur. Als de Bosjesmannen de grond oppakken, zeggen ze: ‘dit zijn onze ouders. Wij zijn de grond, wij bezitten niets.’ Of: ‘ik loop op blote voeten. Een schorpioen kan me wel steken, maar ik ben een natuurmens, ik voel niets.’

      Bushman vertelt dat de San van oudsher nauwelijks meer bezaten dan hun pijl en boog en de kleding die ze droegen. Een goed loopvermogen was cruciaal om te overleven. Zelfs een deken tegen de nachtelijke vrieskou was een luxe die de nomaden zich niet konden veroorloven, omdat het overdág te zwaar was om mee te torsen. ’s Nachts vertelden de San elkaar verhalen en dansten ze urenlang om kou en honger te verdrijven.

      Ze leefden in groepen van hooguit tien personen en wanneer een oudere de groep ophield, werd deze liefdevol maar onherroepelijk achtergelaten met een struisvogelei gevuld met water als troost. Een akelige gedachte als ik merk dat ik op het vinkentouw zit en de groep voor me uit zie ploegen. Moeizaam strompel ik verder door het rood-roze zand waar ik in dreig te verdwijnen.

 

Verscholen achter een zee van duinen ligt Death Vlei, een tot op het bot uitgedroogde vallei waar gemummificeerde boomstammen van duizenden jaren oud hun zwartgeblakerde takken wanhopig naar de hemel heffen, als om zich te weren tegen de brandende zon. De lucht is polaroidblauw, de zandduinen rondom fraai terracotta, de bodem gebarsten en gespleten – een ultiem surrealistisch decor voor reclamespots en bioscoopfilms.

      Wij wandelen er doorheen en aanschouwen de primitieve gebruiksvoorwerpen van de San; stenen mesjes, kraalvormige sieraden gemaakt van de schaal van een struisvogelei. Het spul ligt voor het oprapen, als je weet waar te zoeken. Bushman weet dat en houdt de vindplaatsen geheim, bevreesd als hij is voor malafide gidsen of toeristen. Het verhaal van de Eerste Mensen van zuidelijk Afrika is al schrijnend genoeg.

      Ooit bewoonden ze een uitgestrekt gebied van de Atlantische tot de Indische kust, van de Zambezi tot aan Kaap de Goede Hoop. Als semi-nomadische jager-verzamelaars leefden ze een teruggetrokken leven zonder competitie, zonder hebzucht. Begrippen als bezit, leiderschap en schrift waren hen vreemd. De ellende begon toen, enkele eeuwen geleden, bantoe-groepen uit Oost- en Midden-Afrika naar het zuiden afzakten en blanke Europeanen vanuit de Kaap het land binnendrongen. De nieuwelingen noemden de oorspronkelijk bewoners Basarwa (‘mensen die niets bezitten’), San (buitenstaanders, vagebonden) of Bosjesmannen (wilden), zagen hen als beesten en behandelde hen navenant. Vanaf het begin van de kolonisatie tot aan de afschaffing van de apartheid werd een vredelievende volk onderdrukt, verdrongen en - bijna - uitgemoord. Het lot van de hedendaagse San laat zich triest genoeg vergelijken met dat van de aboriginals in Australië.

      Aan de overkant van de vlei staat plotseling - waarachtig - de gemsbok, statig in  al zijn eenzaamheid. ‘Voor de San is dit dier hét symbool van kracht en uithoudingsvermogen’, vertelt Bushman.  ‘Aangepast aan de woestijn kan het een maand zonder water, en in het nauw gedreven valt het mens of leeuw onbevreesd aan met z’n meterslange rechte horens.’ Vandaar spiesbok in het Afrikaans.

      Het is een plaatje, zoals het beest daar staat; de hals gedraaid en de ogen op ons gericht. Maar ik heb de puf noch de vaardigheid om het parmantige dier ongemerkt te besluipen om een foto te maken. Hoe deden die Bosjesmannen dat in Kängsnaam – de Grote Meester van al het Leven?

      Als onze lichamen verder door het zware zand sjouwen, hervat ook de gemsbok zijn tred en verdwijnt in de leegte. Ongenaakbaar.