Hoogtekoorts – Everest Base Camp Trek

1 mei 2012 - Lukla, Nepal

Lukla – Pakding, 27 oktober 2004

 

Alsof een jeu de boules-bal uit de lucht valt en zwaar stuiterend tot stilstand komt - zo landt het vliegtuigje van Buddha-air te Lukla. Ontegenzeggelijk de kortste landingbaan ooit. Gelegen op 2840 meter hoogte. Wie dit overleeft kan beginnen aan de trektocht door de Khumbu-regio, het sherpagebied in de Nepalese Himalaya. Uniek is anders. De aantrekkingskracht van ’s werelds hoogste berg is universeel en voor alle leeftijden. We zijn niet alleen op het dak van de wereld.

      De eerste dag wandelen we door een groen beboste kloof. We volgen de Dudh Khosi, een kolkende rivier met melkwit smeltwater. Aan weerszijden liggen akkers waar boeren met een houten ploeg voren trekken. Ze telen boekweit, witte rapen, bonen, aardappels of bloemkool. Kinderen spelen langs de weg zonder om geld te bedelen.

      Wat onwennig staan we op onze benen. Het is behoedzaam laveren tussen kiezels, stenen en rotsblokken. De juiste cadans met de wandelstokken moet nog inslijten. Bharat behoedt ons echter van alle kwaad. Als ik wankel, steunt hij me bij mijn elleboog en informeert ‘ahliss goet dai?’(oudere broer). Wanneer een nak – koe noch yak – passeert, weert hij de horens van het lompe beest af door er met zijn slaapzak tegen te duwen. Hij reikt waterflessen en camera’s aan, vertelt over de mensen, over de bergen, regelt mierzoete citroenthee. Bharat is de vleesgeworden beschermengel. Een Gurung. Maar wie niet beter weet zou hem aanzien voor een boeddhistische Sherpa, voor wie het leven bestaat uit een eindeloze cyclus van wedergeboorten in een wereld van beproevingen. Hieraan ontsnappen - het nirvana bereiken - is alleen mogelijk door een serie waardige levens op te bouwen. Dat kan door zachtaardige gedachten te hebben, vredelievend en vol mededogen te zijn, goede daden te verrichten, aan gebedswielen te zwengelen en door giften aan lama’s te offeren. Religie is een dagelijkse bezigheid. En wie hierin tekortschiet komt niet terug als mens maar als een slang of hond.

     

 

Langs de route wemelt het van de stupa’s, gebedsmolens - al dan niet aangedreven door watervalletjes - en mani-stenen waarop mantra’s gebeiteld staan. Een dergelijke steen passeer je ‘met de klok mee’ - ongeacht de omweg die dat kost, hoe moe je ook bent. Het vergt een klein offer om een beter mens te worden – principes van het Tibetaanse boeddhisme.

      In lange kleurige linten wapperen de gebedsvlaggen op daken, aan bruggen, langs bergpaden. Elke windvlaag draagt de mantra ‘om mani padme hum’ naar de dakini’s (engelachtige wezens) in de hemel. Dit ter meerdere glorie van alle wezens.

      Na luttele uren komen we aan in Pakding, 200 meter láger dan het startpunt. Het is een genot om in deze omgeving te wandelen. Vredig.

 

 

Pakding – Namche, 28 oktober 2004

 

We ontwaken de volgende ochtend bij een strakblauwe hemel. De ijzige pieken van Khumbila en Khundu (6100 m.) toornen hoog uit boven het ineens nietig aandoende dorpje Pakding. Een dun laagje sneeuw dat vanochtend viel is al weggesmolten.

      We sluiten aan in een colonne trekkers. Ieder heeft zijn tempo, zodat het lijkt alsof de bergen de wandelaars opslokken. Maar we zijn nooit lang alleen. Locals bestieren de talrijke uitspanningen, dragers marcheren als ijverige mieren heen-en-weer over uitgesleten voetpaden, kortharige naks torsen gedwee hun zware bepakking.

      Onderweg toont Bharat ons een huisje waar een vrouw raksi stookt, de lokale hartversterker. Een schoorsteen ontbreekt. De rook ontsnapt via de zolder door de spleten en kieren in het dak.

      Het gaat op en af langs de Dudh Khosi. We dansen over bruggen van staaldraad die soms wel negentig meter boven de rivier hangen. Gelukkig zijn ze van Zwitserse makelij. Verweerde gebedsvlaggen klapperen in de kille wind die zich door de kloof perst. Bharat wijst in de wolken. Als de Goden het willen is hier het ‘first view on Everest’.

      We stijgen van 2800 naar 3400 meter hoogte. Langzaam ebt de energie weg en kan je alleen nog maar een gestaag tempo aanhouden. We lopen van bocht naar bocht. Er komt geen einde aan. Voor het eerst vraag ik me af waar ik het allemaal voor doe.

      We stuiten op een checkpoint van het Nepalese leger, bedoeld om de Maoïstische dreiging te pareren. Sinds 1996 zijn de partijen in een oorlog verwikkelt die aan de rest van de wereld voorbijgaat. Ook als toerist merk je weinig van dit alles. Hooguit dien je bij een controlepost tien euro ‘tol’ te betalen aan de Maoïsten. Je krijgt dan netjes een reçu om bij een volgende patrouille niet nogmaals te hoeven betalen. Hoffelijke afpersing. Robin Hood in Nepal. Maar zowel regeringsleger als rebellen hanteren steeds strikter het motto ‘wie niet vóór ons is, is tegen ons’.

      Dagelijks maken de kranten melding van nieuwe slachtoffers van gevechten, martelingen en intimidatie. Volgens Human Right Watch worden aan beide kanten op grove wijze de mensenrechten geschonden. Het schetst een somber beeld van een ogenschijnlijk onoplosbaar probleem.

 

Namche doemt op, komvormig als een amfitheater gelegen tegen een berghelling. Mijn benen zijn van vloeibaar lood. De wandelstokken wegen elk drie kilo. Op ruim 3400 meter hoogte zijg ik neer naast de allesbrander in de ‘Himalaya-lodge’, dat de Tibetaanse gastvrouw met gedroogde yak-drollen voedt. Hout mag niet gekapt worden in het Sagarmatha National Park.

      In de schemering dwarrelen sneeuwvlokken omlaag. Op het centrale marktplein zoeken de Tibetaanse handelaren beschutting onder strakgespannen zeildoeken temidden van hun kleden, kleren en vodden.

      Dankzij loperamide en een waterfles gevuld met kokende water slaapt ik vredig in.

 

 

Namche - acclimatisatiedag, 29 oktober 2004

 

Tussen de modder en yak-stront door banen we ons een weg uit het stadje. Hoe hoger we komen des te fraaier het uitzicht en des te beter we zullen acclimatiseren.

      We worden ingehaald door het geluid van cimbalen, tromgeroffel en hoorngeschal. Een optocht. Aan kop loopt een monnik die een gebedsmolen rondslingert in zijn hand. Vier gekleurde vaandels begeleiden een lijkbaar. De stoet trekt voorbij en slaat een bergpad in richting een besneeuwde bergpiek die fel afsteekt tegen een strakblauwe hemel. Wat een plek voor een crematie of een hemelbegrafenis. Je waant je hier al halverwege het hiernamaals.

Met zware benen en bonkend hart zwoegen ook wij hemelwaarts. Al wat ik zie zijn de voeten van mijn voorganger en losse stenen die ik moet ontwijken. Al wat ik hoor zijn mijn gedachten die me belemmeren. Tot overmaat van ramp worden we ingehaald door alles en iedereen.

      Ama Dablam maakt alles goed. Een prachtige vrijstaande ijzige piek met welhaast vrouwelijke vormen, 6865 m. hoog. De Matterhorn van de Himalaya. De mooiste berg op aarde, volgens velen. Ze hebben gelijk.

      Het is slechts het begin. Bij Syangboche (3950 m.) hebben we een fabelachtig uitzicht op het dak van de wereld: Lhotse (8501 m.), Nuptse (7861 m.) maar bovenal is daar ineen die stompe bergtop van Mount Everest, eenzaam drijvend in den hoge en getooid met de karakteristieke windvaan van ijskristallen. De Moedergodin der aarde. Ze bestaat.

 

Weer terug met de voeten op aarde, slenteren we door Namche. De hoofdstad van Sherpaland toont zich als een groot dorp waar de bedrijvigheid heerst die je mag verwachten van het knooppunt van professionele expedities en avontuurlijke wandeltochten. Er zijn boekhandels, een Duitse bakkerij, een internetcafé, bergsportzaken, trekkingbureaus en veel souvenirwinkels. Er moet ook ergens een sherpa-museum zijn.

 

Terug in de lodge.

      Een douche onder een miezerig straaltje lauw water dat zowaar lang genoeg blijft stromen.

      Als ik op het toilet mijn darmen weer eens krachtig ledig, zie ik bij elke hartslag mijn visus verspringen en ontwaar ik enige misselijkheid en hoofdpijn.

      ’s Avonds ontmoeten we twee Nederlanders die de Island-peak gaan beklimmen; dat betekent kamperen in de sneeuw en met ijspikkels en houwelen aan de slag. Ze hebben ‘er zin an’ – ook al is hun drager momenteel onvindbaar en waarschijnlijk weer dronken.

 

Namche – Tengboche, 30 oktober 2004

 

Het eerste steile stuk om Namche te ontstijgen gaat zowaar makkelijker dan gisteren. Daarna volgen we een overwegend dalend pad met tussendoor verdomd steile klimmetjes. Het pad ligt hoog boven de rivier die we al dagen volgen. De hangende brug die we eergisteren overstaken ziet er van 400 meter hoger pittoresk uit.

      Het is stralend weer. Ama Dablam wijst de weg. Tussen kale heidestruiken en rododendrons kijkt een groepje Himalayaanse tahr’s (berggeiten) ons vanaf een overhangend rotsblok na.

      We passeren een klooster waar een scalp van een yeti zou worden bewaard. Het ding is echter op onverklaarbare wijze verdwenen. Nepali en monniken geloven heilig in het bestaan. Maar een ontmoeting met de levende legende zit er niet in.

      Fluitend en grappend gaat het voort. We passeren een dorp. Drie jongedames wassen groenten en kleren in een stroompje water. Kinderen roepen namasté, een enkeling ‘hello’. Geen ‘money’ of opgehouden handjes.

 

Na de lunch (spaghetti met een sausje en een liter munt-thee) is het gedaan met het geflierefluit. We verlaten de rivier en klimmen in een serie haarspeldbochten het bos in. Stapje voor stapje zwoeg ik zoekend naar de juiste cadans; linkerstok, rechtervoet, rechterstok, linkervoet… hijgen... niet struikelen over losse stenen… geen oog voor de omgeving… uitwijken voor een karavaan langharige yaks die als bulldozers de helling afstomen… pauzeren… water drinken… niet vergeten te genieten van het uitzicht.

      Een Engelsman verliest zijn ontbijt met grote stralen. Kranig kleunt hij verder. Zijn groepsgenoten twijfelen. Is dit wel verstandig? En houdt hij de rest niet op? De egoïstische trekken der bergbeklimmers tonen zich voor het eerst. Uiteindelijk is het toch ieder voor zich. Hoog op de berg. Maar ook laag.

      Een uur later komt de man ons dalend weer tegemoet. Lijkbleek. Another victim of the Everest.

      Het nieuws verspreidt zich dat een Italiaan door een yak op de horens is genomen. Met een vleeswond in zijn knie is hij naar het meest nabije ziekenhuisje gestrompeld, een halve dag heuvelopwaarts.

      Zonder verwonding bereiken wij ternauwernood het afgeladen Tengboche waar het jaarlijkse Mani Rimdu festival op z’n end loopt. Desondanks weet Bharat een slaapplaats te regelen in een bouwvallige lodge pal tegenover het klooster.

      Sneeuwvlokken dwarrelen door de ijle lucht. Wolkenflarden glijden op ooghoogte voorbij.

 

Als gieren die om een verzwakte prooi fladderen aanschouwen we een gebedsceremonie op de binnenplaats van het boeddhistische klooster. Gehuld in karmalijnrode pijen zitten de monniken roerloos in kleermakerszit. Hun monotoon ritmische gechant wordt afgewisseld met hoorngeschal van twee reuzenschelpen en lange waldhoornachtige toeters. Een jonge monnik volgt bibberend alle handelingen waarvan de betekenis me grotendeels ontgaan. Het aanschouwen voelt als een innerlijke verrijking. Is het een spiritueel ontwaken? Of de hoogte?

      Camera’s klikken, flitsers flitsen. Ongelukkige reizigers kunnen op afspraak bij de hoofdlama levensadvies inwinnen. Hij spreekt geen Engels. Maar er is altijd wel iemand bereid om te vertalen.

      Een yak kijkt om de hoek van de binnenplaats en wordt goedmoedig weer weggeduwd. Elk levend wezen wordt met respect behandeld.

      Als de zon achter de bergen verdwijnt neemt de koude bezit van mens en berg. We geven er de brui aan. De monniken gaan onverstoorbaar door, onaangedaan door aardse lasten. Behalve een vrijwillige donatie hebben wij niets te bieden. Maar een klein offer is genoeg om een beter mens te worden, volgens de monniken.

 

Met een donsjas aan zit ik rechtop in mijn slaapzak te schrijven. Mijn ademt wasemt. Tussen mijn benen warmt een thermosfles me op en Jitske heeft de slaapzakken aan elkaar geritst. Echt koud zullen we het niet krijgen. Of de hoogte bezit neemt van ons, is een kwestie van afwachten. Welterusten.

 

Warm, zweten, hartkloppingen. Paniekerig lig ik wakker, bevreesd voor een herhaling van de langste nacht uit mijn leven, 15 jaar geleden, toen de ijle lucht op de flanken van de Kilimanjaro me in zijn greep had.

      Hulpeloos afwachten…

      Na een uur ’s nachts gaat het allengs beter…

      ’s Morgens ben ik weer oké.

 

 

 

Tengboche – Dengboche, 31 oktober 2004

 

Tot halverwege de dag gaat het redelijk. Dan takel ik langzaam af. De wereld raakt verder weg. Er is alleen mijn lichaam, mijn hartslag, mijn malaise, mijn vermoeidheid. Jitske dartelt ongrijpbaar als een hinde vooruit. Bharat steunt m’n elleboog… informeert hoe het gaat… wil mijn rugzak overnemen… ik schijn te weigeren … zwoeg gestaag voort… raak in mezelf gekeerd… raak in trance – het is alsof ik naar een film kijk waarin iemand speelt die me vagelijk bekend voorkomt.

      Aan wat de andere kant van de Himalaya moet zijn, doemt het samenraapsel van hutten op dat Dengboche vormt (4450 m.). Naast de deur van onze lodge zijg ik neer. Zitten. Wat een heerlijkheid. Een flesje cola. Hemels. Het valt om en besmeurt de Tibetaanse bekleding. Doe ik dat? Alle coördinatie is verdwenen.

 

In Dengboche worden de mannen van de jongens gescheiden. Een jonge Engelsman zit met een pijnlijk gefronst gelaat stil in een hoekje. Een Japanner leest zijn boek, aan hem merk je niets behalve dat zijn gids hem scherp in de gaten houdt.

      Ik heb 38,7 graden koorts en zoek mijn heil in een cocktail van paracetamol en diamox. Je moet toch wat tegen deze ‘hoogtekoorts’.

      IJlend en plassend kom ik de nacht door. Vier keer loos ik een liter urine – bijverschijnsel van de diamox -, één keer verlies ik bijna een handschoen in het gat van het buitentoilet.

Als je je armen uitstrekt kun je de sterren plukken. Ze kunnen me gestolen worden.

 

 

Dengboche – rustdag, 1 november 2004

 

Vannacht is het duidelijk geworden. Ik ben door mijn krachten heen. Gesloopt.

      Om de tijd te verdrijven, om mijn geradbraakte lichaam te testen, maar vooral vanwege het beloofde view-point, sjouwen we toch nog een uur heuvelopwaarts. Het gaat langzamer dan ooit. Het is alsof iemand met een dik elastiek van achter aan je trekt. Daar waar de lucht nog zo’n 57% zuurstof bevat, houden we het voor gezien - op 4500 meter boven zeeniveau.

      Omgeven door een panorama van hagelwitte besneeuwde giganten - peak 38, Ama Dablam, Lhotse, Nuptse, Island peak, Taboche en de Everest – luisteren we naar vrolijke Nepali-muziek op de walkman van Bharat en beleven een euforisch ‘bergbeklimmersmoment’. Kortstondig. Want net als of de top van Everest is het hier koud en winderig, hetgeen noopt tot snel foto’s nemen.

      Als vanzelf dartelen, vlinderen en huppelen we weer terug naar de lodge. Rustdag. Lezen.

 

Dengboche – Tengboche, 2 november 2004

 

De gemengde gevoelens komen als we definitief op onze schreden terugkeren; opluchting omdat het slopende gevecht tegen mijn lichaam voorbij is, teleurstelling omdat ik niet de Kala Patar, Everest Base Camp - laat staan de vervaarlijke Khumbu IJsval met eigen ogen te hebben gezien.

      Wederom - net als op de Kilimanjaro - is het pijnlijk om te ervaren dat bij iedere stap omlaag de krachten kwadratisch toenemen. Het wordt de beste dag tot nog toe. Ik maak deel uit van de omgeving, heb oogcontact met dragers, zie heuvels, bossen en watertjes. Op de top van Ama Dablam ontdekken we turend door een verrekijker vier onnatuurlijke stipjes - een van de 26 expedities die op de berg zijn doet zowaar een toppoging. (Twee dagen later zitten de stippen er nog steeds en mogen we gevoeglijk aannemen dat we ‘moving rocks’ hebben gezien.)

      Tijdens de lunch ontmoeten we een trekkinggroep van René de Bos – de eerste Nederlander die kan bewijzen dat hij in 1990 de top van de Everest heeft bedwongen. (Bart Vos zou in 1984 succesvol zijn geweest maar een top-foto ontbreekt. Hele boeken zijn er aan gewijd. De beroering in de vaderlandse bergsport duurt twintig jaar later nog altijd voort.

      In het informatiecentrum van Tengboche bekijken we een video over het klooster en de boeddhistische levenswijze. De vriendelijkheid en mededogen druipt er af. Het heeft iets weg van een sprookje. Bijna te mooi om waar te zijn. Welk een schril contrast met de egoïstische instelling van de westerse bergbeklimmer.

 

 

Tengboche – Khumjung, 3 november 2004

 

Met speels gemak dalen we een paar honderd meter af. Af en toe rollen losse stenen onder je zolen weg en worden je reflexen getest. De koppies van degenen die omhoog gaan staan strak en gespannen. Zwaar hijgend hebben ze geen idee hoe lang het nog is, hoe veel meters er vandaag nog gestegen moeten worden. Soms herken ik delen van het traject – daar kotste die Engelsman zijn ingewanden er uit -, soms is het volkomen nieuw en onbekend.

      Lange lunch met uitzicht op een vlijmscherpe gekartelde graat van Ama Dablam. Op de flank is geen teken van leven. Het enige dat beweegt is de opstuivende sneeuw van een kleine lawine. Het zicht is glashelder. Maar de overkant is onnoemelijk ver.

      Verder gaat het naar Khumjung. Weer omhoog. Natuurlijk. Elke dag is het stijgen en dalen. Op 3500 m. laat een Nepalese mus zich dicht naderen en vrijelijk fotograferen – alsof het beestje zich bewust is van mijn traagheid en de weidsheid waarin het elk moment kan wegzweven.

      Ongelijke treden die een trap vormen. Zwaar. Maar nooit meer ben ik de totale instorting nabij. En wie omziet, ziet in de verte het pittoreske klooster van Tengboche liggen aan de voet van de vorstelijke Ama Dablam.

      Aankomst te Khumjung, een rijk en rustig dorp waar veel eigenaren van trekking organisaties zich huisvesten. Het grote genieten is begonnen. We gaan aan het bier. Wat kan ons op slechts 3750 meter hoogte nog gebeuren?

      De conversatie rond de allesbrander verstomd. Drager, gidsen en toeristen veranderen in wezenloze wezens. Deze lodge heeft een televisie.

 

 

Khumjung – Khunde – Namche, 4 november 2004

 

Vrijwillige omweg via Khunde.

      Terwijl de patiëntenpoli doordraait leidt de dienstdoende arts van het plaatselijke ziekenhuisje (tien bedden) ons rond. Alles is er: ogenscoop, echoapparatuur, röntgenapparaat uit het jaar nul die veel weg heeft van een spiraallamp van IKEA, bloeddrukmeter, defibrillator, hogedrukzak, zuurstoftanks etc. Patiënten worden hier gestabiliseerd en vervolgens per helikopter naar Kathmandu vervoert voor het echte werk. Twee artsen buigen zich over de zieken. En drie sherpa-assistenten uit de gemeenschap worden opgeleid met het doel dat ze hier blijven en niet naar elders vertrekken om meer geld te verdienen.

 

Links, rechts en nogmaals links kijken. Als er niets aankomt - ook niet op gehoor -  steken we de landingsbaan van Syangboche over en dalen zigzaggend af naar het amfitheater Namche.

      Middelpunt is de Tibetaanse markt. Van boven een kleurige lappendeken. Ook op de grond heb je een zonnenbril nodig als je tussen de schoenen, jassen, dekens, broeken en tafellakens loopt. Nieuw. Oud. Vaal. Trendy. Er is voor elk wat wils.       De Tibetaanse verkopers (Mongoloïde gelaatstrekken, rode wangen en amandelvormige ogen) trekken hierheen, slaan hun tenten op en blijven totdat ze door hun voorraad heen zijn. Dat kan weken duren. Ze verkopen van alles. Goedkope Chinese kledij. Maar ook fraaie gore-tex windstoppers waarvan de engelse tekst op het echtheidcertificaat aan alle kanten rammelt.

      Bharat koopt een deken voor zijn vrouw en een lange broek voor zichzelf. Jitske koopt een Tibetaanse schort dat geen schort is maar een traditioneel kledingstuk voor getrouwde vrouwen.

 

In de lodge laven we ons aan Zuid-Afrikaanse wijn (we kunnen geen thee meer zien!) en een yak-sizzler. Heus vlees! Na dagenlang fantasieloze pizza’s, pasta’s en ‘soepies’  is het een verademing. We vertrouwen er op dat het goed doorbakken is – zo sissend heet wordt het opgediend.

      Ook Bharat viert de behouden thuiskomst uitbundig. Pas halverwege de avond komt hij weer boven tafel, half kachel en zich verontschuldigd. Raksi doet rare dingen met mensen.

      Naast ons zit een jonge gids wiens handen tot stompjes met vingers zijn misvormd. Op 14-jarige leeftijd deed hij zijn eerste toppoging op de Everest. Mislukt. Vanwege bevriezingen moesten verschillende vingers worden geamputeerd. Twee jaar later haalde hij z’n revanche. Daar zit hij dan, de jongste Everest-beklimmer ooit,  bij dezelfde kachel als wij.

 

 

Namche – Pakding, 5 november 2004

 

Ontbijt met Nescafé-oploskoffie en appeltaart!

      De trapsgewijze afdaling vormt een aanslag op onze knieën. Het is warm. Talloze lokale dragers sjouwen ons tegemoet met grote hompen vlees in hun rieten manden. Zo is ook onze yak-sizzler van gisteravond behandeld. Toch poepen we nog goed.

      In twee dagen wandelen we terug naar de zwaarbewaakte ‘enclave Lukla’, met de broekriem twee gaatjes strakker aangesnoerd dan twaalf dagen geleden.

      Op de terugvlucht naar Kathmandu is het een wonder dat de met 21 Japanners en hun bagage volgestouwde Russische helikopter niet neerstort. Ganesh was ons goed gezind.