De leegte voorbij

1 mei 2012 - Beijing, China

Na een dag boemelen is de eerste indruk van Rusland nogal droevig; bouwvallige fabrieken, autokarkassen, roestig materieel en woekerend onkruid. Langs het spoor geven kilometerpalen de afgelegde afstand vanaf Moskou aan. Op 957 kilometer stopt de trein te Vjatka, een stad met een typerende geschiedenis. Ooit een belangrijk bont- en pelscentrum, later een verbanningsoord en tot voor kort een geheim militair gebied. Tegenwoordig worstelt de stad dankzij fabrieken en houtindustrie met de meest vervuilde lucht van Rusland en Siberië.

   Op het perron kijk ik naar afgeleefde gezichten, zeemanshuiden, holle ogen. Een babuschka (Moedertje van Rusland) in een ruimvallende bloemetjesjurk duwt met kromme rug een aftandse kinderwagen langs de treinstellen. De kar is volgeladen met ingemaakte groenten, gekookte aardappelen, karamelkoek en andere zelfgemaakte lekkernijen. Zoals zij zijn er velen. Als ik een homp brood bij haar koop, lacht ze haar tandenloze mond bloot en prevelt ze onverstaanbaar lieve woordjes.

   De politieke- en economische crisis van het land raakt de burgers. Zekerheden uit de Sovjettijd zijn weggevallen; salarissen en pensioenen worden nog maar mondjesmaat uitbetaald. Voor veel Russen reikt de toekomst niet verder dan hun moestuin. Ze telen er groente voor eigen gebruik en proberen het overschot te gelde te maken.

   Een meisje in een verschoten trainingsjas probeert een fles wodka te slijten. Eigen brouwsel. Nergens ter wereld wordt meer illegale alcohol gestook dan in Rusland.

   Wie niet ploetert of drinkt, leidt noodgedwongen een bestaan als handelsreiziger. Ook in onze trein bevinden zich de voormalig raketingenieurs, legerofficieren en mijndelvers die nu bij ieder station uit het raam hangen om jassen, tassen en paraplu's te tonen aan de wachtende locals. Gestrekte armen en wijzende vingers vanaf het perron. Geld en goederen wisselen van hand. Of men ruilt. Een kledingstuk voor etenswaar. Het heeft iets triests. Ik zie het aan, spendeer wat roebels en maak ongegeneerd foto's. Van de mensen, hun bezigheden, hun armoede. Niemand protesteert. Omdat de trein maar even stopt? Of is het de berusting van de Russische Ziel die de afgelopen eeuw al zo veel te lijden heeft gehad? De gezichten staan onbewogen.

   Voorbij de rivier Tsjeptsa zeult een bejaard stel met uitpuilende boodschappentassen over een onverhard pad. De weg voor hen is leeg, recht en lang.

 

Wanneer iemand in onze coupé staat, moeten de anderen wachten. Twee bedden hangen aan weerszijde boven elkaar, de bagage past in een uitsparing boven de deur. Er is een opklaptafeltje en her en der hangen haken en rekjes. Met geweld kan het raam opengeschoven worden, zodat de bedompte lucht een uitweg krijgt.

            In het gangpad ontmoet ik een Mongools meisje met ravenzwart haar en toegeknepen oogleden wat haar een ondeugend gezicht geeft. We communiceren met gebaren en anderhalf woord: ze heet Njacha, gaat naar Oelan Bator. Naar familie. Drie jaar. Wat? Gaat ze voor het eerst sinds drie jaar terug naar haar familie in Oelan Bator? Waarom is ze zo lang weggeweest? Te moeilijk... Dus wijzen we maar naar buiten, naar overwegwachters die stram in de houding staan, zwemmers in een modderige poel, half ontblote spoorwegwerkers die met een sikkel een gat tussen de bielzen slaan.

  Een stel Polen is voor het eerst op vakantie in het buitenland. Ze treinen van Warschau naar Beijing en zijn de enige toeristen met een retourticket. Een Fransman deelt zijn coupé met een zonderling figuur die zijn bed niet uitkomt en twee norse Russen die de tafel hebben volgestapeld met flessen bier en wodka, gedroogde visresten, brood en soepkommen. Verder zijn er veel Nederlanders in de trein die de eerste dagen meer aandacht hebben voor hun mobieltje dan de omgeving.

  De dag sleept zich voort. Dralen, hangen, keuvelen. Lezen, kijken en schrijven. Af en toe tap ik kokend water uit de samovar (een op kolen gestookte ketel) en trakteer mezelf op een kop oploskoffie. Verder hoeft er niets. Kán er niets.

 

Ik ontwaak... Ademloze stilte... Geen beweging. Ik sta op, begeef me naar het gangpad en hang mijn hoofd uit het raam. De bomen langs het baanvak baden in de gloed van de opkomende zon. Het is 03:15 uur Moskou tijd, maar inmiddels zijn we een aantal tijdzones verder oostwaarts. Een zuchtje wind woelt door mijn haar. Een vogel klapwiekt in de verte. Ochtend in West-Siberië. Voor mij alleen.

   Het is goed slapen op de cadans van ratelende wielen; ongemerkt zijn we vannacht de Oeral overgetrokken – de natuurlijke grens tussen Europa en Azië. En op 1813 km van Moskou zijn we Jekaterinaburg gepasseerd – de stad waar in 1918 de laatste Russische tsaar en zijn familie op brute wijze aan hun einde kwamen. Zo zullen veel gedenkwaardige plaatsen ongezien verglijden in de nacht.

   Een hels kabaal van barstend glas rukt de stilte uiteen. De provodnik (wagonbeheerder) heeft een berg vuilniszakken en lege flessen achteloos tussen de rails gestort. Zo gaat dat hier. Ruimte genoeg. Niemand die zich er om bekommert.

   Even later dendert een kilometerslange goederentrein voorbij. Militair materieel, versgekapt geurend berkenhout, steenkool, auto's, en schotelantennes flitsen langs. Tientallen transporten volgen nog. Per spoor worden meer personen en vracht vervoert dan met enig ander transportmiddel. Een transcontinentale autoweg bestaat niet en het vliegverkeer heeft een slechte reputatie. Enkele maanden geleden is bij Irkoetsk nog een Toepolev verongelukt.

   Met het uiteenvallen van de Sovjetunie, stortten alle staatsinstituten in. Behalve de spoorwegen. Uit landsbelang werden die met man en macht draaiende gehouden. De Russische Spoorwegen zijn een staat in een staat die werk verschaft aan twee miljoen arbeiders, en eigenaar is van 90% van de gebouwen langs de spoorlijn, waaronder 400 ziekenhuizen, 11 universiteiten, talloze boerderijen en fabrieken. Op nachtelijke sattelietfoto's is Siberië te zien als een duistere uithoek waar een dunne lichtgevende kralenketting doorheen kronkelt – de Transsiberië Spoorweg.

   Na een keizerlijk decreet werd in 1891 gestart met de bouw van de spoorweg die Siberië voorgoed met het moederland zou verbinden. Ondanks permafrost, overstromingen, tijgers, rovers, cholera en builenpest was de 'Trans-Sib' vijftien jaar later gereed. Sindsdien is de spoorlijn van vitaal belang gebleken voor de ontsluiting van Siberië, hoewel de ontginning van de schier oneindige (bodem)schatten – aardolie, hout, tin, ijzer, goud, koper, steenkool, graan, bont, nikkel, vis, water – vooral afhangt van de migratiebereidheid van arbeidskrachten. Vroeger werden misdadigers, intellectuelen en staatsvijanden naar het oosten verbannen om er te werken, tegenwoordig gaat men uit vrije wil. Want Siberië is ruimte, Siberië is vrijheid. En Siberië wordt gesubsidieerd! Desondanks blijft het leven er hemeltergend zwaar en de elementaire voorzieningen schaars. Tientallen inwoners van Jakoetië en Oelan Oede vroren afgelopen winter dood in hun huizen. Het ligt niet aan de brandstof. Die is er genoeg. (Rusland exporteert zelfs.) Het probleem is dat de energiecentrales kampen met corruptie en mismanagement – typerend voor de situatie waarin het GOS verkeert. Een gebied dat eentwaalfde van de totale landoppervlakte op aarde beslaat laat zich niet besturen vanuit een ver Moskou.

   Het is alsof de tijd ons inhaalt. De ochtend vordert gestaag, terwijl we stil staan. Wachtend. Onwetend. Afgesneden van elke informatie. Zelfs de wereldontvanger ruist onophoudelijk. Het is alsof ik in een vacuüm leef, alsof ik er wel ben maar niet besta. De wereld kan vergaan zonder dat ik het weet. Ik kan hier uitstappen en wegwandelen, niemand zal me ooit terugvinden.

   Haast ongemerkt komt de trein op gang. Druppels sijpelen schuin langs het raam. Een oneindig groene vlakte glijdt voorbij. Berkenbossen lossen aan de horizon op in een grijswitte lucht vol regen. Een dag lang schommelen we voort door de taiga. Soms doorbreekt een uivormige hooiberg of een vaalhouten datsja met moestuin de eentonigheid. Even zijn er weilanden met koeien. Daarna opnieuw berkenbossen, moeras, zwenkgras. Wonen hier mensen? Net als je daar echt aan gaat twijfelen doemen steden als Tjoemen (2144 km), Omsk (2716 km) en Novosibirsk (2870 km) op, de oudste en grootste steden van Siberië. Daarna is er… leegte. Honderden kilometers achtereen.

 

Voorbij Krasnoyarsk (4104 km) krijgt het gezapige leven in de trein meer kleur. Drie Mongoolse handelaars nemen bezit van een aangrenzende coupé en stapelen dertig dozen (met onbekende inhoud) tot aan het plafond op. Alleen het bovenbed is vrij voor hun Nederlandse coupégenoot. In de uren die volgen verkennen de Mongolen de omgeving. Ze lopen op en neer, gluren overal naar binnen, gebruiken een loper om een deur te openen en snuffelen in andermans spullen. Alertheid is geboden.

   Verderop in het nauwe gangpad laat een naar alcohol en oud-zweet stinkende Rus, passerende vrouwen opzettelijk langs zijn vadsige lijf schuren. Met brutale kraaloogjes kijkt hij zijn slachtoffers aan. Dankzij figuren als hij, en een jeugdige toerist die een overdosis lokale wodka heeft genomen, is een bezoek aan de roestvrijstalen pot na drie dagen een kwelling. Stilletjes benijd ik een Nederlandse vrouw om haar meegebrachte fles chloor.

   De provodnik ontpopt zich tot een bazig manusje-van-alles, een nazaat van Ivan de Verschrikkelijke. Vanachter een dun snorretje snauwt hij onbegrijpelijke commando's, waardoor de hoogtijdagen van de staatswinkels herleven. Niks, klant is koning. Alleen het ondernemerschap van de provodnik is van deze tijd. In zijn nachtkastje staan zilveren bekerhouders van authentiek Russisch design te glimmen. 'Real antique. Russian original. Joeri Gagarin.' Het zijn de eerste engelse woorden die de provodnik spreekt. Op de prijs na ook de laatste. Naar mate we verder van Moskou raken, daalt de waarde van het stukje staatseigendom van twintig naar acht dollar. Ook een afzichtelijk schilderij in de restauratiewagon wordt op verzoek van het haakje gelicht. Alles blijkt te koop in het Rusland na de omwenteling… Buiten liggen de heuvels waar ooit strafkampen verscholen lagen. Misschien wel nog steeds.

   We doorkruizen geheimzinnige binnenlanden. Zou je uitstappen en verderop landinwaarts neerstrijken dan stuit je op 'het raadsel van Toengoesta', de plek waar in 1908 een explosie plaatsvond waardoor in een gebied van 2000 vierkante kilometer geen boom meer overeind bleef. Was het een ijskomeet? Een ufo? Niemand die het weet. Ergens ten noorden van Nizjneudisnk (4690 km) leeft een stam Tofaren in volledig afzondering. En in Malta (5100 km) vond een boer bij het uitgraven van zijn kelder een slagtand van een mammoet. Waarschijnlijk liggen volledig geconserveerde exemplaren nog te slapen in de ijzige bodem. Maar het is zoeken naar een naald in een hooiberg.

 

Het kraantje in het toilet werkt niet. Er sijpelt wat vocht uit. Tevergeefs duw, trek en wrik ik aan elk uitsteeksel. Het meeste water druipt langs de wand waarachter de leiding verborgen zit. Een deel ervan belandt toevallig in het gootsteentje. Met hulp van een squashbal in het afvoergat blijft er een laagje staan. (Nog een mysterie: waar zijn de stoppen uit de Russische badkamers gebleven?) Na drie dagen ontdek ik dat de tuit van het kraantje omhoog gedrukt kan worden waardoor het water harder gaat sijpelen – techniek voor gevorderden.

 

Druipend van het zweet ontwaak ik in Irkoetsk (5184 km van Moskou). De zon staat hoog. De dag is al halverwege. Ik ben een wrak. Het eindeloze geschommel, de vertragingen en tijdzones, het cyrillische schrift dat zich laat lezen als een cryptogram – het geheel heeft me danig ontregeld. Ik stap over van de door de spoorwegen krampachtig gebezigde Moskou tijd (momenteel 07:15 uur) naar lokale tijd (11.15 uur). Daardoor krijgt mijn geest tenminste weer vat op het ritme van de taiga. Het lichaam blijft echter in verwarring. Knikkebollend sta ik in het gangpad te lezen, totdat ik door mijn benen zak en mijn boek op de grond valt. Geschater van omstanders.

   Voorbij Irkoetsk wordt Siberië leefbaar. Er verschijnen huizen, akkers, zelfs een asfaltweg en een stoplicht. Mensen wandelen op het spoor, of  rijden er langs met fiets, motor of auto. Na een tijdje doemt tussen groene heuvels het oudste en diepste zoetwaterhoudende meer ter wereld op, het Bajkalmeer, een oase met unieke flora en fauna. Wie zijn handen en gezicht in het ijskoude water wast, zal gezondheid en voorspoed oogsten. Hoe aanlokkelijk ook, ik waag me niet aan een spurt naar de oever van het meer tijdens de tussenstop in Sljoedjanka (5317 km). Een stop duurt zo lang als de sigaret van de machinist meegaat en er klinkt geen vertreksignaal. Als je een spoor oversteekt, kan er onverwachts een oneindig lange trein tussenschuiven. Regelmatig blijven passagiers op dit soort pittoreske stationnetjes achter. Het is dat de Boerjaat waarbij ik over een vaalgekleurde landkaart onderhandel me op de zachtjes glijdende trein wijst. Hangend aan de treeplank krijg ik van de koopman nog een ansichtkaart in de handen gedrukt, hij heeft geen wisselgeld.

   In de uren die volgen ronden we het meer. Het is het meest indrukwekkende deel van de spoorlijn. De trein duikt tientallen tunnels in die rond 1900 zijn uitgehakt in de rotsen. Honderden keren overbruggen we een spelonk of rivier die water vanuit de omliggende bergen naar het meer aanvoeren. Voordat deze Bajkal-omleiding was gerealiseerd, werd de trein per schip het meer over gevaren. In de winter werd geëxperimenteerd met een transport over het ijs. Nadat een locomotief verloren ging, werden de treindelen ontmanteld en per slede over het ijs getrokken. De reizigers gingen te voet, een tocht van ruim zeventien uur bij een vrieskou van min veertig graden.

 

Drie gouden tanden verdoezelen het menukaart-engels van de kelner die twee soorten kaviaar aanprijst. Toch is de restauratiewagon meer een snackbar dan een nachtclub. Goedkope plastic bloemen en gordijntjes hangen voor het raam. Erachter schuift het meer als een zijde laken voorbij. Geen rimpel in het water. Geen spoor van spartelende nerpa's (zoetwaterzeehonden). Binnen vergaapt een groep Russen en Mongolen zich aan het televisiescherm waar de kleur en actie vanaf spat. Talenkennis is overbodig. Kantoorspullen sneuvelen tijdens een klassieke achtervolgingscène van een secretaresse op haar baas. De woede smoort uiteindelijk in een innige omhelzing. De Mongolen liggen onder tafel van het lachen.

   De eieren druipen van het vet. Het bier smaakt. Het meer trekt zich terug tussen de heuvels.

 

Het namiddaglicht vervaagt. De duisternis valt. Na Oelan Oede (5647 km) verlaten we het traject van de Transsiberië Express en buigen naar het zuiden af, richting Mongoolse grens. Aan tafel ontspint zich een geanimeerd gesprek tussen de handelaars en het personeel. Geld en sloffen sigaretten - aha! - verwisselen van eigenaar. Tevredenheid alom. Vervolgens worden de resterende dozen uit de opslagcoupé over de trein verspreid, plafondplaten losgeschroefd, holtes erachter opgevuld. De grens nadert.

   Bij nacht en ontij arriveert de trein in Naoesjki (5902 km), grensplaats van Siberisch Rusland. Bij een kraampje met half lege schappen ruil ik overtollige roebels voor kruimelige koeken en lauw bier. Verderop wisselt iemand zowaar roebels voor dollars tegen een schappelijke prijs. Terwijl ik aan het loket wacht, wordt er zachtjes tegen mijn elleboog getikt. Ik veins gevoelloosheid. Nogmaals gekriebel. Dan draai ik me om en kijk in drie met vuil besmeurde gezichten. Vragende ogen... Zwerfjochies. Eentje wrijft duim en wijsvinger tegen elkaar en lispelt iets, de anderen kijken toe. Ik negeer ze, loop weg en voel me ellendig. Op hun leeftijd hoorde ik voor het eerst van het bestaan van Siberië – een lugubere uithoek waarheen misdadigers, fanatici, kunstenaars, monniken en andere staatsgevaarlijke lieden werden verbannen. Nooit hoorde ik over de kinderen die er geboren worden.

   Vanuit de trein werpt iemand de jochies een paar repen toe. Een worsteling ontstaat, de sterkste wint en de volledige buit verdwijnt achteloos in zijn broekzak. Er wordt niet gedeeld. De anderen lachen beteuterd. Ze blijven rond de trein schooieren, rapen gebroken glas op, doen alsof ze hun polsen doorsnijden en dreigen de scherven naar ons hoofd te gooien.     

   De trein zet zich in beweging richting niemandsland, het oneindige Siberië definitief achterlatend. De clichébeelden zijn bewaarheid. Maar Siberië is meer. Er is ruimte. Er vloeien machtige rivieren. De gronden zijn rijk. En er heerst vrijheid; God is in den hoge en Moskou ver weg. Wetenschappers voorspellen Siberië een gouden toekomst. Tenminste, als de natuur getemd kan worden.

   Drie schimmen rennen over het spoor en verdwijnen in een donkere nis bij een wachthuisje.

 

Grensplaats Soeche Bator. Een Russische spoorbeambte deelt een Chinees formulier uit terwijl we Mongolië ingaan. Niemand die het begrijpt. Niemand die er om maalt. Gestempeld krijgen we het terug en glijden bij het ochtendgloren eindelijk Mongolië binnen. Nevel hangt dik over de velden. Kinderen en geruiterde herders in traditionele kledij zwaaien naar me en verdrijven de ijzige kou nog voordat de zon boven de heuvels uitklimt. Mongolië ontwaakt. Traag trekken we door een glooiend landschap met wat naald- en loofbossen en hier en daar een ronde witte ger – de authentieke tent-woning van de bevolking. Weidsheid ontvouwt zich. Het land is groen. De hemel blauw. Welk een verrukkelijke eenvoud.

   Aan het eind van de middag, 380 kilometer verderop, verschijnt de hoofdstad Oelan Bator – als een schoonheidsvlek in een gaaf gezicht. Ik laaf me er aan de rust en ruimte die rondom heerst, voel me enkele dagen een nomade en begrijp waarom zelfs stadsbewoners liever in een ger wonen dan in een stenen huis.

 

Ogenschijnlijk een tijdperk later. Een perron vol dringende Chinezen. Lijfelijk gevecht. De dood of de gladiolen. Ik elleboog me de ijzeren wagontrap op de wachtende trein in. Opgewekte conducteurs, opgeruimde gangpaden en schone coupé's. Het is in alle opzichten een verademing. Behalve mijn bed. Dat blijkt door de vorige bewoner ondergescheten. Met de franse slag wordt het schoongemaakt. Twee extra lakens en dekens bedekken de resterende vlek.

   In een urenlange trek zuidwaarts toont Mongolië zijn vele gedaanten. In het weidse land tekent elk detail zich scherp af. Kinderen te paard hoeden grote kuddes vee. Kraanvogels paraderen langs het spoor. Arenden, buizerds en zelfs een condor vliegen op wanneer de locomotief voorbij trekt. Gaandeweg vlakken de heuvels af en verschraalt het groen. Kadavers van koeien en yaks liggen uitgedroogd en verwrongen in het veld – de stille getuigen van de ramp die Mongolië treft. Uitzonderlijk strenge winters (dzud's) met temperaturen van -58 graden en tergend droge zomers hebben de afgelopen twee jaar hun tol geëist. Meer dan een miljoen dieren zijn al gestorven en voor nog vele miljoenen dieren dreigt acute nood. Het vee levert melk, vlees, huiden, brandstof, wol en vervoer – alles wat een mens in Mongolië op de been houdt. Elke kilometer richting het zuiden wordt de omvang van de ramp duidelijker.

   Uiteindelijk resteert er een mengeling van dorre begroeiing en zand: Gobi, de meest noordelijk gelegen woestijn ter wereld, beroemd vanwege de vondst van dinosaurusskeletten en ­-eieren. Het erfgoed is te bezichtigen in het historisch museum in Oelan Bator. Vooral de wonderlijke eieren spreken tot de verbeelding. Recentelijk werd in de Transmongolië Express nog een smokkellading ter waarde van één miljoen euro onderschept.

   In de moderne tijd scharrelen wilde kamelen rond de grensovergang van Buiten Mongolië naar Binnen Mongolië (China). Aan de andere kant van de grenspoort schallen opwekkende liederen uit luidsprekers door het nachtelijk duister. Iets met 'friendship' en 'comrades'. Spoorbeambtes staan strak in het gelid. Welkom in China, het land waar alles anders is. Ook de spoorbreedte. In een loods wordt de trein opgetakeld en voorzien van een nieuw onderstel. De ontmanteling gaat gepaard met veel geklop, gehamer en geboor. Het hindert niet. Metalen echo's klinken inmiddels als zoete kinderliedjes. Ik doezel weg… een zandwoestijn schuift voorbij... ik slaap verder… Daarna zijn er rijstakkers, boeren die handmatig ploegen, weelderige valleien, zonnenbloemen. Een bouwwerk klimt tegen steile bergflanken op en kronkelt zo ver het oog ziet: de Chinese Muur. Hier heeft de mens de natuur naar zijn hand gezet.

   Het einde nadert. Waardig en langgerekt glijdt de trein Beijing binnen. Het duizelt er van bedrijvigheid; huizenblokken tot aan het spoor, wapperend wasgoed, auto's, warenhuizen, avenues, reclamezuilen, maar bovenal mensen… veel mensen, zwaaiend, kaartend, fietsend. De leegte is opgevuld, ingenomen, uitgebannen.

   7865 kilometer naar het westen ligt Moskou. Ertussen een weids en ruig gebied waar zelfs de wereldomroep niet te ontvangen is. En dat is een zegen, géén gruwel. Zoveel werd duidelijk na enkele mooie maar verstikkende dagen in Beijing.