Sporen in het zand - Bushman way of life

1 mei 2012 - Windhoek, Namibië

In the middle of nowhere van de oudste woestijn ter wereld ligt Solitaire, een gehucht van niks. Het voelt als thuiskomen na een lange afwezigheid. Daar zijn ze; de benzinepomp, de dode boom, het restaurant met de open ramen en de hooggeplaatste watertanks. Ton van der Lee beschreef de onstuimige ontwikkeling van dit ooit van-God-verlaten oord halverwege Windhoek en Sossusvlei. Maar sinds de Lonely Planet de apfelstrudel van de restauranthouder roemt (‘the best in Africa, don’t just take our word for it’), is Solitaire Solitaire niet meer. Het wemelt er van de landrovers en safaribussen. En een kakofonie van stemmen verjaagt de stilte. Met de rust verdween ook Ton van der Lee. Volgens een aanplakbiljet leeft de schrijver tegenwoordig ergens afgezonderd in gezelschap van de Bosjesmannen[1]. Eindelijk. Na twee weken rondreizen in Namibië is dit het eerste teken van bestaan van de Eerste Mens van zuidelijk Afrika. Geen volk ter wereld staat dichter bij de natuur.

 

Namib-woestijn

Voor dag en dauw beklimmen we dune 45, een berg stuifzandkorrels van vier flatgebouwen hoog. Door maagdelijk rul zand ploeteren we in colonne langs de sierlijk gestroomlijnde graat; twee stappen voorwaarts, één stap terugzakkend. Gehijg en gekuch klinkt op – de ijskoude lucht doet pijn aan de longen.

      In het oosten begint het te dagen. De linkerflank van de duin krijgt kleur, eerst zacht roze, dan steeds dieper rood; de rechterkant hult zich nog in nachtelijke schaduwen. Dan breken aan de horizon de eerste zonnestralen door, ze strijken over de vlakte en scheren ongrijpbaar langs ons heen over machtige zandduinen die rondom oprijzen zo ver het oog reikt.    Een lentedag breekt aan, zoals dat al 80 miljoen jaar geschiedt, in het hartje van de Namib-woestijn.

      De Namib strekt zich tweeduizend kilometer uit langs de Atlantische Oceaan, van de Olifantrivier in Zuid-Afrika tot in Angola. Het is de oudste woestijn ter wereld. De zandkorrels zijn fijn genoeg voor een zandloper en worden door de overheersende zuidwestenwind tot duinen opgeworpen die geleidelijk landinwaarts trekken. Wie lang genoeg kijkt, ziet de duinen wandelen.

      Een Namibische woestijngids met de bijnaam ‘Bushman’ neemt ons mee naar Sossusvlei, ‘de plaats waar iedereen in het zand verdwijnt’. Jarenlang regent het er niet. Leven lijkt hier uitgesloten. Maar schijn bedriegt. Bushman graaft een minuscuul spinnenhol uit, laat zien waar sappige nara-meloenen groeien en wijst ons op de wonderlijke hoeveelheid sporen in het zand. Spinnen, schorpioenen, slangen, kameleons en kevers weten hier te overleven. Ze verzamelen hun vocht uit de mist die ’s ochtends vanuit zee als een weldadige vloedgolf tientallen kilometers de woestijn in rolt. Later op de dag, wanneer de bodemtemperatuur oploopt tot 70° Celsius, verstoppen de dieren zich in de diepere koele lagen van het zand.

      Ik verschuil mijn hoofd en nek onder een natte handdoek, maar mijn wimpers lijken te verschroeien. Bushman is gewend aan het ijzerhoudende zand dat kort na zonsopgang al aanvoelt als een hete bakplaat. Hij loopt blootsvoets. Altijd en overal. Ooit wandelde Bushman in drie dagen 55 kilometer dwars door de woestijn naar de kust – voor zijn plezier. Ongeëvenaard. Slechts de oorspronkelijke Bosjesmannen wisten eeuwenlang te overleven op plaatsen zonder oppervlaktewater, zoals de Namib en de Kalahari-woestijn, ‘het Grote Dorstland’. De Eerste Mensen van Afrika beschikten over een verbazingwekkende kennis van de natuur en een wonderbaarlijk aanpassingsvermogen. Ze konden urenlang door de hitte lopen en laafden zich aan vochthoudende wortels en diepgelegen watervoorraden die ze met lange holle rietjes opzogen, een heidens karwei.

      Aan een hoopje keutels ziet Bushman dat een vrouwtjesgemsbok kort geleden voorbij is gekomen. Het is nauwelijks voor te stellen. Maar sporen liegen nooit. San-kinderen leren als eerste de voetstappen van hun ouders te herkennen. Later leren ze de sporen in het zand te lezen zoals wij een krant – elke dag vertellen ze wat er gaande is in de woestijn. Eén pootafdruk verraadt de leeftijd, het geslacht en de fysieke conditie van het dier dat de San soms dagenlang achtervolgen. Tijdens de jacht communiceren de jagers met gebarentaal en pantomime. Voor je ogen verandert een mens in een statige kudu met vorstelijke gedraaide hoorns. Zelfs de gemoedstoestand van het dier wordt overgenomen. De Bosjesmannen zijn niet een met de natuur - ze zijn de natuur. Als ze de grond oppakken, zeggen ze: ‘Dit zijn onze ouders. Wij zijn de grond, wij bezitten niets. We lopen op blote voeten. Een schorpioen kan ons wel steken, maar we zijn natuurmensen, we voelen niets.’

      Bushman vertelt dat de San van oudsher nauwelijks meer bezaten dan hun pijl en boog en de kleding die ze droegen. Een goed loopvermogen was cruciaal om te overleven. Zelfs een deken tegen de nachtelijke vrieskou was een luxe die de nomaden zich niet konden veroorloven, omdat het overdág te zwaar was om mee te torsen. Om de kou en honger te verdrijven vertelden de San elkaar verhalen en dansten ze urenlang. En wanneer een oudere de groep ophield, werd deze liefdevol maar onherroepelijk achtergelaten met een struisvogelei gevuld met water. Een akelige gedachte. Moeizaam ploeg ik verder door het rood-roze zand waar ik in dreig te verdwijnen.

 

Death vlei

Verscholen achter een zee van duinen ligt Death Vlei, een tot op het bot uitgedroogde vallei waar gemummificeerde boomstammen van duizenden jaren oud hun zwartgeblakerde takken wanhopig naar de hemel heffen, als om zich te verweren tegen de brandende zon. De lucht is polaroidblauw, de zandduinen rondom fraai terracotta, de bodem gebarsten en gespleten – een ultiem surrealistisch decor voor reclamespots en bioscoopfilms.

      Wij wandelen er doorheen en aanschouwen de primitieve gebruiksvoorwerpen van de San: stenen mesjes en kraalvormige sieraden gemaakt van de schaal van een struisvogelei. Bushman houdt de vindplaats angstvallig geheim. Het verhaal van de Eerste Mensen van zuidelijk Afrika is al schrijnend genoeg. Ooit bewoonden ze een uitgestrekt gebied van de Zambezi tot aan Kaap de Goede Hoop en leidden ze een teruggetrokken bestaan zonder competitie, hebzucht of bezit. Totdat enkele eeuwen geleden bantoe-groepen naar het zuiden afzakten en Europeanen de Kaap binnendrongen. Sindsdien worden de vredelievende San stelselmatig verdrongen, onderdrukt en bijna uitgemoord.

      Aan de overkant van de vlei staat plotseling - waarachtig - de gemsbok, statig in al haar eenzaamheid. ‘Voor de San is dit dier hét symbool van kracht en uithoudingsvermogen’, vertelt Bushman.  ‘Het kan een maand zonder water en in het nauw gedreven valt het mens of leeuw onbevreesd aan met z’n lange rechte horens.’ Vandaar ‘spiesbok’ in het Afrikaans. Ze is prachtig. De hals gedraaid en de ogen op ons gericht. Maar ik heb de puf noch de vaardigheid om het dier ongemerkt te besluipen voor een foto. Hoe deden die Bosjesmannen dat toch in Kängsnaam – de Grote Meester van al het Leven?

      Als onze lichamen verder door het zware zand sjouwen, hervat ook de gemsbok haar tred en verdwijnt in de leegte. Ongenaakbaar.

Etosha

Lang geleden weende een San-moeder om haar kind dat was vermoord. Haar tranen vormden een meer. Maar de verzengende Afrikaanse zon droogde het meer op zodat slechts het zout van haar tranen overbleef. Zie daar, de legendarische geboorte van Etosha’s zoutvlakte.

      Oorspronkelijk was Etosha (‘place of dry water’) het jachtgebied van de Hai//om-Bosjesmannen[2]. Maar tijdens de apartheidsjaren (Namibië viel tot 1990 onder Zuid-Afrikaans bewind) werden de bewoners onteigend, afgesneden van het wild en van elkaar. Sindsdien leiden de Hai//om-Bosjesmannen een versplinterd bestaan. Etosha daarentegen is uitgegroeid tot Namibië’s voornaamste wildpark, waar een ieder met een telelens zich Frans Lanting waant – tijdens een avondvullende voorstelling lossen olifanten, neushoorns en leeuwen elkaar af bij een waterhole naast de camping.

      Maar er is meer. De verhalen van de Bosjesmannen indachtig ontdek ik de onschuld, zachtaardigheid en elegantie verenigd in één dier - de steenbok. In het voorbijgaan staart het kleine hert ons van onder een acacia met grote steenkool-ogen aan. Wanneer het weg huppelt en nog een keer omkijkt zie ik dat het waar is; het dier bezit een magie die de jager betovert en misleidt. Niemand schiet ooit raak. Ook mijn foto’s blijken later onscherp.

      Op een zanderige vlakte verdringen zebra’s, springbokken en kudu’s elkaar in een chaos van hoefgetrappel, bokkensprongen en vals gebalk. Verscholen onder een doornige boom, in een serene majestueuze pose, slaan twee elanden het gedrang van enige afstand gade. Hun vacht gloeit in de namiddagzon. Met zang en dans vereerden de Bosjesmannen deze grootste der antilopen die hen naast voedsel ook levenskracht schonk na een geslaagde jacht.

      Verderop in het kreupelhout schiet een honingdas laag over de grond weg en zoekt dekking in een hol. Zelden ziet men deze schuwe, taaie snake-killer. Ik speur de omgeving af naar de honey-diviner, het vogeltje waarmee de das in een bijzondere symbiose leeft. De een spoort een bijennest met honing op, de ander kaapt het zoet weg, immuun voor de steken, waarna gebroederlijk de buit wordt gedeeld. Soms waarschuwt het vogeltje ook mensen door vooruit te vliegen, met z’n staart te wapperen en te kwetteren: ‘quick… quick… honey… quick.’ Wanneer deze lokroep tijdens een strooptocht van de Bosjesmannen klinkt, moet alles wijken. Honing is voor hen het grootste genoegen op aarde. Ik spitst mijn oren, maar er klinkt geen lokroep. Mij rest slechts de druivensuiker die ik voor noodgevallen bij me draag.

 

‘s Avonds zitten we rond het kampvuur in de beslotenheid van de camping te Okaukuejo. Het vuur werpt dansende schaduwen om ons heen. Plotseling ontwaar ik een schim in het halfduister. Werkelijk? Werkelijk! Op luttele meters afstand staart een jakhals ons aan, nieuwsgierig en zelfverzekerd. De verschijning beroert me. De traditional healers van de San zouden tijdens een trance dance een gedaanteverwisseling ondergaan. Terwijl hun stoffelijke lichaam rond het kampvuur danst, neemt hun geest de vorm aan van een dier dat dan van een afstandje toekijkt. Meestal betreft het een luipaard of een leeuw, dieren die macht en vitaliteit symboliseren. Gelukkig blijft het vanavond bij een halftamme jakhals.

      Bij het geluid van blaffende gekko’s valt de Afrikaanse nacht… inktzwart en glashelder. Als je je handen uitstrekt, kun je de sterren plukken. Geduldig speur ik naar het hoofd van een giraf en naar drie galopperende zebra’s, zoals de San het Zuiderkruis en Orion zien… Een zacht elektrisch gezoem vult de nacht. Is het verbeelding? Of kun je de great hunters - de grote sterren - waarachtig horen? De San lachen meewarig om de onwetendheid van de jachtige mens.

 

Ovambo-regio

Hekken… hekken… hekken. Zo ver het oog reikt, flankeren ze de rechte wegen waarop we urenlang voortgaan. De afgelopen decennia zagen de Bosjesmannen hoe duizenden kilometers hekwerken werden opgericht op hun voormalige jachtgronden, hoe het wild werd verdreven of gedood en de vruchten vertrapt. In de 21e eeuw is geen plaats meer voor het authentieke jager-verzamelaarbestaan van de San, die inmiddels tot de armste en sociaal zwakste etnische groeperingen in zuidelijk Afrika behoren.

      De 85.000 hedendaagse San hebben moeite om mee te komen in de moderne tijd. Van oudsher zijn ze onbekend met begrippen als bezit, leiderschap en politiek. Lange-termijn-denken is hen vreemd: ‘the day comes, the day gives’ – dat is hun motto. Ze missen de vaardigheden om om te gaan met geldautomaten, alcohol en auto’s. Net als de Australische aboriginals vallen ze ten prooi aan alcoholisme, werkeloosheid en armoede, en ze raken afhankelijk van hulporganisaties die hun belangen behartigen.

      Zo is er bijvoorbeeld de Ombili-stichting die in de Owambo-regio in noord Namibië een landgoed beheert waar zo’n 300 San beschermd wonen. Een Duitse medewerkster legt de ‘huisregels’ uit. Iedere dag wordt er vijf uur gewerkt op het land, in de tuin of met het vee. In ruil daarvoor krijgt men proviand; mahango, gedroogde bonen, groente en melk. Van buitenlandse donaties wordt in de stad meel, vlees en vis gekocht. En van de opbrengsten van ambachtelijk geknutselde souvenirs kunnen de San hun meer persoonlijke behoeften bevredigen: suiker, koffie, olie en vooral… tabak. Een Bosjesman zonder tabak is als een schoorsteen zonder rook.

      We kijken rond op het landgoed, zeulend met spiegelreflexcamera, zonnebril en veel te witte benen.  Een familie zit voor hun huis van takken, klei en stro. De vrouw heeft Mongoolse trekken (hoge jukbeenderen, wijd uiteenstaande ogen) en een lichtbruine huid. Ze zit in het zand en speelt met een kindje op haar schoot. Het joch laat ons zijn bebloede vinger zien. Zijn nagel is er af. Een oudere scholier blijft stoïcijns in het zand liggen terwijl we kijken hoe zijn moeder een rieten mand vlecht en een oudere man met een onmogelijk gerimpeld gelaat soep kookt. Het heeft iets triests. Gedwee ondergaan de San de aanpassing naar de moderne tijd waarbij ze hun nomadenvrijheid kwijtraken, leren gewassen te verbouwen en te wonen in een permanent huis. Ze lijken de eeuwenlange strijd beu, hebben zich neergelegd bij het onvermijdelijke. Wij staan er bij, kijken er naar en fotograferen. De gelijkenis dringt zich op met de Victoriaanse freak shows in Groot-Brittannië, waar tweehonderd jaar geleden deze ‘dwergmensen van Afrika’ als kermisattractie werden getoond. Men vergaapte zich aan de overdadig gevormde genitaliën en bilpartijen, en luisterde naar de zonderlinge kliktaal die klonk als het ‘gekakel van een kip’. De Duitse bemerkt onze plaatsvervangende schaamte en wijst op de vrijheid die de bewoners van Ombili hebben om zich desgewenst op een afgeschermd deel van het landgoed te vestigen. Het blijft triest.

 

Okavango-delta

De grensrivier met Angola, de Kavango, zal nooit een zee bereiken, maar vertakt zich stroomafwaarts in Botswana tot een immense inlandse delta van moeras, eilandjes en waterwegen. De Okavango-delta is slechts toegankelijk per mokoro (uitgeholde boomstam) die door behendige polers met een lange stok over het water wordt geboomd. Dit is het laatste wildparadijs op aarde. Alles loopt hier rond. Van brulkikker tot wild-dog. Twee dagen en nachten zijn we één met de natuur – de ultieme Bushmen experience. Géén van de gidsen draagt een geweer. Overdag vluchten we een keer weg voor een nerveuze olifant terwijl het dier wordt afgeleid met een haastig ontstoken vuur van droge palmtakken. We kamperen op een van de duizenden eilandjes te midden van de schedelresten van een nijlpaard. ’s Nachts heerst er een drukkende stilte, die soms wordt verstoord door een grazende hippo of het hysterische gegiechel van een hyena. Bij het ochtendgloren klinkt een grom die door merg en been gaat.

      Na een jarenlange expeditie vond Laurens van der Post in 1957 in deze uithoek van de Kalahari de laatst overgebleven ‘wilde’ River-Bushmen. Wij zien geen mens. Ook Ton van der Lee niet. Maar na twee dagen is er geen twijfel meer mogelijk; de San waren begenadigde natuurmensen. Nóg twee dagen in de bush en ik zou bezwijken aan een zenuwinzinking.

 

Windhoek

Weer terug in beschaafd Windhoek waar ons guesthouse wordt beheerd door een goedlachse vrouw met opvallende jukbeenderen en een bilpartij waarop een kind kan meerijden. Veronica is hét voorbeeld van een aan de moderne tijd aangepaste San. Ik zou haar willen vragen naar het uitsterven van een oeroude kliktaal, naar de teloorgang van ongeëvenaarde spoorzoekerkwaliteiten en naar het ontoegankelijke grondgebied waar haar voorvaderen liggen begraven. Maar ze loopt te rennen en te draven. Alsof ze door de woestijn snelt.



[1] De benaming Bosjesman en San worden afwisselend gebruikt.

[2] De kliks in de taal van de San worden weergegeven door tekens als !, /, # etc.

 

 

Maak je reisblog advertentievrij
Ontdek de voordelen van Reislogger Plus.
reislogger.nl/upgrade